Lichaams spreuken

Hoofd

  • Een lekkerbek zijn.
  • Daar heb ik geen oren naar.
  • Breek me de bek niet open.
  • Een snee in je neus hebben.
  • Die heeft zijn ogen niet in zijn zak zitten.
  • De ogen rollen uit je kop.
  • Een zwaar hoofd erin hebben.
  • Ik schaam mij de ogen uit m’n hoofd.
  • Geen haar op mijn hoofd die daar aan denkt.
  • Een wijsneus zijn.
  • Een kop als een vergiet hebben.
  • Je nek uit steken.
  • Iemand de ogen uitsteken.
  • Oog om oog, tand om tand.
  • Een kop als een gieter hebben.
  • Het hoog in de bol hebben.
  • Je neus stoten.
  • Je neus in andermans zaken steken.
  • Iemand zand in de ogen strooien.
  • Ik kan m’n haren wel uit m’n hoofd trekken.
  • Je tanden laten zien.
  • Je neus ergens in steken.
  • Iemand een oor aan naaien.
  • Blik op oneindig, verstand op nul.
  • Met je linkeroog in je rechter broekzak kijken.
  • Lachen als een boer met kiespijn.
  • Iemand iets aan zijn neus hangen.
  • Met je bek vol tanden staan.
  • Je ogen in je zak hebben.
  • Met je neus in de wind lopen.
  • Zijn oren ernaar laten hangen.
  • Op je tandvlees lopen.
  • Ogen die spreken, zeggen vaak meer dan monden die zeggen.
  • Met lange tanden aan tafel zitten.
  • Met kop en kont er boven uitsteken.
  • Je ogen uit kijken.
  • Ogen en oren tekort hebben.
  • Kan het niet uit mijn strot krijgen.
  • Ogen zijn de spiegels van de ziel.
  • Statistieken zijn net als een bikini; onthult veel maar verbergt het essentiele.
  • Je snor drukken.
  • Oogkleppen op hebben.
  • Zitten blauwbekken van de kou.
  • Uit het oog uit het hart.
  • Eerst denken dan doen.
  • Kleine potjes hebben grote oren.

Ledematen

  • Losse handjes hebben.
  • Iemand een poot uitdraaien.
  • Op je tenen lopen.
  • Het blijft natte vingerwerk.
  • Het achter de ellebogen hebben.
  • Een wit voetje halen.
  • Naast je schoenen lopen.

Bovenlichaam

  • Een bos hout voor de deur hebben.
  • Een goed hart hebben.
  • Iemand een hart onder de riem steken.
  • De longen uit je lijf kotsen.
  • Je gal spuwen.
  • Daar gaan m’n nekharen van omhoog staan.
  • Je schouders eronder zetten.
  • Jezelf een breuk lachen.
  • Iets op je lever hebben.
  • Ik word er kots misselijk van.
  • Kan wel over mijn nek.
  • Zit niet te klieren.
  • Op de ziel getrapt zijn.
  • Je bult ergens onder zetten.
  • Het komt mij de strot uit.
  • Het geld groeit niet op mijn rug.
  • Hartzeer hebben.
  • Een dikke nek hebben.
  • Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over.

Onderlichaam

  • Daar krijg ik het schijt van.
  • Een scheet die dwars zit.
  • Een zeikerd zijn.
  • Zo vlug als dikke stront zijn.
  • Daar krijg ik pijn van in m’n buik.
  • Achter je reet aanlopen.
  • De race kak hebben.
  • Honing aan je kont hebben.
  • Geen nagel om aan je kont te krabben hebben.
  • Met je kont in de boter vallen.
  • Van boven bont en van onder stront.
  • Strontje wat heb je nu gescheten?
Terug naar overzicht